Torhout en Wijnendale, een voor-christelijke Vlaamse cultusplaats?

Jan De Cooman (2012)

Wijnendale is een deelgemeente van de stad Torhout en ligt min of meer centraal in West-Vlaanderen. Het is een typisch Vlaams dorpje waar een handvol huizen rond de kerk gebouwd werden. Wijnendale is echter bekend vanwege het “kasteel van Wijnendale”, het bijhorende bos, de kapel en de bron. De stad Torhout is uitgebreider dan Wijnendale en geniet vooral bekendheid omwille van de jaarlijkse paardenmarkt. Het volgende artikel wil nieuwe thesen opstellen en een nieuwe discussie aanwakkeren over de rol van Torhout en Wijnendale in een voorchristelijk tijdperk. Hoewel de resultaten van het volgende onderzoek niet onomstotelijk vaststaan of bewezen kunnen worden, wil het een tegenpool vormen tegen de heersende meningen die uiteindelijk ook maar veronderstellingen zijn. Zelfs als zijn deze speculaties foutief kan het een aanzet zijn om vele zogezegd lang vaststaande feiten toch nog eens van naderbij opnieuw te onderzoeken vanuit een nieuwe invalshoek.

De plotse verhoging in het landschap aan de rand van het huidige Wijnendalebos draagt in de volksmond de naam Rumberg, een plaats met een prachtig uitzicht over de hele streek. Aan de andere kant heet de verhoging de Ruidenberg. Reeds in de neolithische tijd werd Torhout bewoond. In Groenhove werden bijvoorbeeld verschillende types pijlpunten en fragmenten van gepolijste bijlen gevonden. Grafheuvels uit de bronstijd werden er ook gevonden. Tot in de Romeinse tijd wordt de streek vermoedelijk doorlopend bewoond. Er zijn aanwijzingen dat de omgeving van Torhout intensief bewoond wordt in de Romeinse tijd. De Steenstraat (Cassel-Aartrijke-Brugge) en Zeeweg (Oudenburg-Aartrijke-Torhout) gaan mogelijk terug op Romeinse heerwegen.

Het bos

Het Wijnendalebos, een boscomplex van circa 280 ha, behoort tot één van de beboste overblijfselen van één zeer uitgestrekt heideveld, dat in de twaalfde eeuw reikte van Eernegem in het noorden, over Ichtegem, Koekelare en Bovekerke, zuidwaarts tot bij Vladslo. Mogelijke andere overblijfselen van het grote vroegmiddeleeuwse “bos zonder genade” zouden zich elders maar vooral bij Torhout situeren. Het bos speelt ook een belangrijke rol in de naamsverklaring van Torhout. In 819 wordt Torhout vermeld als Turholtensis. De verklaring van deze naam is niet bevredigend verklaard. Andere manuscripten noemen de stad Turholt, Thurhold, Thourout. De dialectische uitspraak van de stad leunt aan bij de laatste vermelding. Om de naam af te leiden van toren, ontbreekt echter de -n zoals in Turnhout. Andere duidingen brengen ons ook niet verder. In 743 duikt de naam “Thoraldi lucus”, “het bos van Thorwald”. Nu kan men de naam Thorwald als eenvoudige mansnaam beschouwen en daarmee de zaak afsluiten. Wie echter de naam analyseert, ziet dat Thorwald “sterke Thor” of “machtige Thor” betekent. “Thoraldi lucus” kan dan vertaald worden als “het bos van de machtige Thor”.

De “Vita Bavonis” uit 830 vertelt over Domlinus die in Torhout woonde temidden van een groot woud, het “bos zonder genade” genaamd, dat Vlaanderen toen in dwarslijn scheidde en een geliefkoosd schuiloord was voor ongure elementen. Het in Vlaanderen dus welbekende “woud zonder genade” is zonder twijfel identiek aan het “woud zonder genade” in het Vlaamse gedicht “die riddere metter mouwen” (532) uit de 12de of 13de eeuw waarin het bos als volgt beschreven wordt:

Ende quamen gereden sonder waen
Daer een cruce was gestaen.
Doe seide Cefalus: ‘Live here,
Dit foreest vruchtic sere.
En was nie man diet leet,
Hine haddere scade in, Godweet.
Percheval, Walewain ende Lanceloet,
Ductalas ende Erec, met ere conroet
Wilden si dore dwout riden,
Si worden gescoffirt daer tien tiden.
Si liten haer helme ende haer swerde daer
Ende worden gewont oec, dats waer.
Met pinen mochten si ontgaen,aant.
Sine waren doet ofte gevaen.
Dit hetet ‘tFelle Woud sonder Genade

In dit verschrikkelijke bos wonen reuzen onder de leiding van Elyconas die door de ridder wordt verslagen. De reuzen nemen dan wraak door de burcht van Artus te belegeren. De ridder met de mouwen bevrijdt dan de koning. We kunnen verschillende kanten uit met deze overlevering. Het kan zijn dat de dichter put uit mythologische overleveringen of hij put uit lokale sagen die vertellen over het bos en de reuzen die er wonen. De reuzen zijn in de sagen bekend onder de naam van de Hunnen. Dit predicaat gebruikt men om een heidens volk aan te duiden of om de bouwers van megalithische bouwwerken en cultus-plaatsen te benoemen. Hoe dan ook heeft het “Woud zonder Genade” een cultische achtergrond die het volksgeloof nog lange tijd werd vastgehouden.

Tacitus vertelt in zijn Germania (9) over het heilige karakter van het woud bij de Germaanse stammen: “lucos ac nemora consecrant deorumque nominibus appellant secretum illud, quod sola reverentia vident”, “hagen en bossen zijn hun heilig en beschrijven met de naam van de godheid het geheime iets dat enkel zij in verering zien”. De bossen zijn plaatsen waar zowel religieuze handelingen als inwijdingen plaatsvinden. Het zijn plaatsen waar de mensen zich konden verenigen met de geesten van hun voorvaderen. De Germania (39) bericht verder over de Semnonen dat ze op een bepaald tijdstip alle gezanten het volk samenroepen in heilig bos gewijd aan en door de idolen van hun voorvaderen. Er werden ook menselijke offers gehouden. Men kan het bos ook enkel geketend binnen. Wie viel, moest verder rollen. Zij namen aan dat de godheid in dit bos woonde en dat zij hun oorsprong in dat bos vonden. Zonder veel verbeelding kan men dit bos ook opvatten als een bos zonder genade.

Blijkbaar waren de heren van Wijnendale ook verbonden met het naburige bos waar de geesten van hun voorvaderen ronddwaalden. Een sage vertelt ons over de heren van Wijnendale die vaak gewichtige beslissingen moesten treffen. Op de vooravond van zulke moeilijke ogenblikken, trokken ze naar het grote bos ‘s avonds laat of in de nacht om er ernstig na te denken. In zulke gewichtige momenten kwamen de geesten van hun voorouders terug om hen met raad en daad bij te staan, zo vertelt ons de overlevering. Zoals bekend bezoekt Odin vermomd als oude man de stervelingen op aarde. Het is dan ook geen verrassing dat precies in Torhout bericht wordt over een oude grijsaard die echter nooit verouderde. Het “bos zonder genade” moet dus eerder gezien worden als een cultisch bos waar wellicht de mannenbonden bepaalde inwijdingsrituelen voltrokken.

Aan het bos knopen zich verschillende sagen aan die wijzen op het cultische karakter van het bos. Vooral de Wilde Jager en de oude man, beide hypostasen van Odin, duiken als motief op. In de buurt van Wijnendale woonde een jongeling die belust was op jagen. Regelmatig zag hij de wilde jagers, op hun vurige paarden gezeten, met schallende horens en blaffende honden, in het grote woud ter jacht trekken. Uren kon hij staan luisteren naar de jachthoren en staan kijken naar de buit, die binnengebracht werd, zodat hem de lust bekroop ook eens aan zulke jachtpartij te kunnen deelnemen. Het geluk was hem te mee, want na korte tijd werd hij drijver tijdens de klopjachten. Om zijn ijver die hij steeds aan de dag legde, werd hij door zijn meesters beloond, en mocht ook regelmatig mee op jacht trekken. Het werd voor de jongeman een echte passie. Ganse dagen, door dik en dun, door goed of slecht weer toog hij op jacht. Het kwam zelfs zo ver dat hij, niettegenstaande de uitdrukkelijke wil van zijn ouders, thuis zijn werk verwaarloosde en nog enkel met zijn liefhebberij bezig was. Op zekere dag nu, bij schitterend zomerweer, terwijl de oogst in rijke belofte stond te rijpen en te kraken op het veld, werd de hemel plots verduisterd door een opkomend onweer. Met kennersblik peilde zijn oude vader het geluchte, “‘t Zal nodig zijn dat we onmiddellijk al het nodige doen om de oogst in veiligheid te brengen “, oordeelde hij. “We zullen dadelijk inspannen en een paar wagens in de schuur onderbrengen, want om een schelf te zetten krijgen we zeker geen tijd meer.” De oude vader had echter mooi praten en wijzen op de grote schade die ze zouden lijden, moeder mocht smeken of niet, de koppige zoon wilde maar naar geen rede luisteren, Alles was boter aan de galg, de zoon wilde niet werken. Hij nam zijn weitas, riep zijn honden en maakte zich klaar voor de jacht. De vader die zag dat het altijd hetzelfde was en dat zijn vermaningen niet het minste effect hadden, schoot plots in een schromelijke gramschap. Dreigende stak hij de hand op als wou hij de straf van de hemel over zijn zoon roepen en hij sprak terwijl een verschrikkelijke donderslag, gevolgd door een helle bliksemschicht reeds de hemel openscheurde: “Gaat jagen, jaagt altijd en jaag maar van nu tot in der eeuwigheid. De jager ging, onverstoorbaar door. Toen het middag en avond werd, keerde hij niet weerom; hij jaagde door. Willen of niet hij moest jagen tot in der eeuwigheid. Nog altijd dwaalt hij door het grote woud. Soms nog in het stille van de nachtelijke eenzaamheid hoort men hem roepen naar zijn honden: “Tutier kom hier, tutouw kom gauw” en zo zal ‘t verder gaan tot aan het einde der dagen.

Verder vernemen we nog dat de duivel in bossen van Wijnendale rondtoert op zoek naar dienaars die in de volksmond bekend zijn als hellejongens. De sage handelt over een jongen die met zijn stiefmoeder niet over de baan kan en op zoek trekt naar werk. Samen met zijn vader komt hij bij nacht aan in het bos van Wijnendale. In de verte zien ze een ridder aankomen, die niemand anders is dan de duivel. Deze stelt zich nogal aan en verklaart dat hij een ridder is op zoek naar een dienstknecht. Onmiddellijk meldt de jongen zich aan om voor minstens 3 jaar in dienst te treden bij de onbekende ridder. Hij wordt aanvaard en wordt portier van de hel. Na drie jaar komt hij terug en verhaalt zijn wedervaren aan zijn vader. De aanwezigheid van de duivel in de bossen is een relict van het oude heidense geloof.

Het klooster te Torhout

Eén van de oudste bouwwerken in Torhout is het klooster. De stichtingsdatum is niet precies bekend. De reeds aangehaalde “Vita Bavonis” vermeldt het monasterium of de cella van Torhout en vertelt hoe priester Domlinus in 654 vanuit het klooster van Torhout naar het sterfbed van Bavo in Gent geroepen werd. Het klooster was dus ten laatste in de 6de eeuw in gebruik. In 834 schenkt de Lodewijk de Vrome Torhout aan Anscharius, bisschop van Hamburg-Bremen. Dit geschenk moet dienen voor het onderhoud van het nieuwe bisdom en om er een opleidingscentrum voor de evangelisatie van Scandinavië te vestigen. Dit wijst op het belang van Torhout als geestelijk en organisatorisch centrum van die tijd. Deze uitvalsbasis werd niet willekeurig gekozen en Torhout moet toen al een belangrijk middelpunt geweest zijn. Door het verdrag van Verdun (843) hoort Torhout tot het rijk van Karel de Kale. Deze seculariseert nog in hetzelfde jaar de cella van Torhout. Dit is op zijn minst een merkwaardige zet te noemen aangezien het klooster korte tijd later toch nog altijd door kloosterlingen bewoond wordt. En waarom zou precies dit klooster geseculariseerd moeten worden? Het zou beslist een stap terug zijn. Misschien had dit centrum een te grote macht verworven? Of wellicht moeten we hier vraagtekens zetten bij de correctheid van de christelijke bronnen die vaak terugdateren en -projecteren. Het is niet uitgesloten dat het bouwwerk helemaal niet christelijk van oorsprong was en er pas later een klooster van gemaakt werd. Dat die mogelijkheid bestaat en voltrokken werd op andere plaatsen, werd reeds door auteurs als Topper en Illig uitvoerig bewezen.

Kloosters werden vaak gebouwd op bestaande cultusplaatsen; dit verklaart vaak waarom kloosters vaak buiten de gemeenschap en op schier ontoegankelijke plaatsen werden gebouwd. Of het klooster in Torhout ook op een bestaande cultusplaats werd gebouwd, kan niet onomstotelijk bewezen worden. We kunnen enkel vermoeden dat het klooster niet uit het niets werd opgebouwd en structuren die reeds voorhanden was, gebruikte.
In 835 worden de relieken van de H. Donatius door bisschop Ebbo van Reims aan Anscharius geschonken en naar Torhout over gebracht. Donatius was de (ook Donaas of Donatiaan, geboren te Rome in de 4de eeuw) was de zevende bisschop van Reims en bezette die positie gedurende 30 jaar. Tegenwoordig is hij patroonheilige van de stad Brugge, de provincie West-Vlaanderen, het bisdom Brugge en de stad Reims. Zijn naamdag is op 14 oktober, waarop de Vlamingen hem vereren als beschermer van de landen omtrent de zee. Volgens de legende zou Paus Dionysius een rad met vijf kaarsen naar Donatius gegooid hebben om hem uit de Tiber te redden. Dit deed men aanvankelijk gewoon omdat men ervan overtuigd was dat dit rad bij de drenkeling zou blijven, waardoor men als die persoon aanstrandde hem een katholieke begrafenis zou kunnen geven. Nu heeft dit bij de heilige Donatianus als redding gediend. Nog opmerkelijker was het feit dat de vijf kaarsen die op het rad stonden bleven branden. De vraag is natuurlijk of deze persoon daadwerkelijk geleefd heeft en geen projectie is van christelijke geschiedschrijvers. De naam van de heilige gaat terug op het Latijnse donatus, de geschonkene. Men kan zeg nu terug de vraag stellen of men de heilige heeft uitgekozen om een voorhandene godheid, zoals Donar of Thor, te vervangen. Rond 870 worden de relieken van Sint-Donaas en de clerici van het klooster door graaf Boudewijn I overgebracht naar de burg van Brugge. De Noormannen hebben dit klooster en bijhorende kerk doelbewust in 879 vernield. In 1053 doet de aartsbisschop van Hamburg-Bremen definitief afstand van het kloosterdomein in Torhout ten voordele van Boudewijn V (1012-1067), graaf van Vlaanderen.

Rond 1073 wordt onder impuls van graaf Robrecht de Fries (1029/1032-1093) het Sint-Pieterskapittel gesticht, dit ter gelegenheid van zijn overwinning bij Kassel. Het kapittel staat onder het patronaat van de heer van Wijnendale. Daaropvolgend wordt in 1073-1085 de eerste Romaanse Sint-Pietersbandenkerk gebouwd. De kerk is opgetrokken in lokale veldsteen uit het Torhoutse Steenveld. Rond de kerk liggen een kapittelzaal, de proosdij, woningen voor de kanunniken, een kapittelschool en een kerkhofmuur.

Het wijden van de kerk aan Sint-Pieter is niet willekeurig en is verbonden met de godheid van het bos. Sint-Pieter is een heilige die grotendeels de functie van de Germaanse god Donar/Thor heeft overgenomen. Dit blijkt bijvoorbeeld uit zijn bliksemafwerende eigenschap die in volgende Duitse spreuk bewaard bleef: “Wer nicht feiert Peter und Poal, den trifft der Stroal”. Men vertelde ook dat Sint-Pieter aan het kegelen was als het donderde. Sint-Pieter neemt in de heelspreuken ook de plaats in van Thor. Zo bestaat er de legende van Sint-Pieter (Thor), Sint-Michiel (Odin) en Sint-Stefaan die gezamenlijk een tocht maakten en waarbij het paard van Sint-Stefaan ziek werd. Laat ons tenslotte toe op te merken dat Sint-Pieter in verbinding met Thor, god van de landbouwers, staat. Op 22 februari, Sint-Pieter-In-De-Winter, begint voor de oude boerenbevolking de lente want dan begint de grond terug vruchtbaar te worden. Ook op deze dag verdrijft men het ongedierte uit het huis want anders blijven ze het ganse jaar. Dit geschiedde rond 1870 nog in Salland, Twente en de Gelderse Achterhoek. Op Sint-Pieter gaan in Westfalen de kinderen met de zonnevogel rond en hebben een houten hamertje in de hand. Zij kloppen op alle deurposten om de geheimzinnige wezens te verdrijven. Deze hamertjes worden hiervoor steeds bewaard. Een bekende mythe rond Thor is de mythe waarin Thor zijn twee bokken slacht en terug tot leven wekt. Omdat het merg uit een van de beenderen ontbrak, had één van de bokken een manke poot. Deze legende werd gekerstend en hier zijn we dat Sint-Pieter de functie van Thor op zich neemt. Christus en Sint-Pieter bezochten op één van hun omzwervingen een arme herder. Beide zwervers hadden een grote honger en de herder bood aan om zijn enigste lam te slachten. Ze aten samen het vlees op maar Christus zei dat de knoken en de huid moesten bewaard worden. ‘s Ochtends zegende hij het overgeblevene en het lam kwam terug tot leven. In het christendom kent men Sint-Pieter die de sleutels van het hemelse paradijs in handen heeft, en bewijst het verband tussen de sleutels en de verblijfplaats van de zielen.

Het kasteel en het Thing

Het kasteel van Wijnendale ligt op het zogenaamde “Plateau van Wijnendale”, een plateau in het landschap op ongeveer 40 meter hoogte en ligt circa 20 meter hoger dan het lagere omliggende land. De hoogte is vanuit bijvoorbeeld Torhout zeer duidelijk te zien. De eerste vermeldingen van het kasteel van Wijnendale duiken in de 11de eeuw op. De oorspronkelijke burcht werd, volgens latere kronieken, opgericht door Robrecht de Fries, graaf van Vlaanderen, op het einde van de 11e eeuw. De oudste vermelding van de burcht in een eigentijdse bron, het dagboek van Galbert van Brugge, dateert uit 1127. Hieruit blijkt dat de burcht als uitvalsbasis voor militaire operaties werd gebruikt.

Vanaf het midden van de 12e eeuw en vooral in de late 13e eeuw werd Wijnendale een regelmatige verblijfplaats van de graven van Vlaanderen. In 1168 kwam graaf Filips van de Elzas hier al samen met zijn hofraad. In 1187 is er voor het eerst sprake van een kapelaan en dus een kapel. De bosrijke omgeving was een uitgelezen jachtterrein voor de grafelijke familie en haar gasten. Op de burcht vond ook diplomatiek overleg plaats. In 1297 sloot Gwijde van Dampierre (1226-1305) er een alliantieverdrag met de Engelse koning Edward I. In 1278 schenkt hij het kasteel van Wijnendale en de stad Torhout aan zijn tweede echtgenote Isabella van Luxemburg. Wijnendale wordt in hetzelfde jaar door de Raad van Vlaanderen als een aaneengesloten heerlijkheid aan de vorst toegewezen. In deze periode wordt het houten kasteel van Robrecht de Fries vervangen door een stenen burcht. In 1298 kwam Wijnendale door overerving in handen van de graven van Namen, een jongere tak van het Huis van Dampierre. Graaf Jan van Namen erfde samen met de burcht van Wijnendale ook de gelijknamige heerlijkheid, die twintig jaar tevoren door zijn vader Gwijde van Dampierre was gevormd. Wijnendale onderging zware belegeringen in 1302 (Guldensporenslag) en 1325 (Opstand van Kust-Vlaanderen), maar werd telkens heropgebouwd. Tot 1366 resideerde de grafelijke familie van Namen regelmatig in Wijnendale. Het was waarschijnlijk hier dat Blanche van Namen, dochter van graaf Jan, opgroeide en haar toekomstige echtgenoot, koning Magnus Eriksson van Zweden ontmoette in 1334. Na een periode van verwaarlozing verkocht graaf Jan III van Namen in 1407 de burcht en de heerlijkheid aan de Bourgondische hertog Jan zonder Vrees. Die schonk het drie jaar later op zijn beurt aan zijn schoonzoon, graaf (en vanaf 1417 hertog) Adolf IV van Kleef-Mark, als onderpand voor de bruidsschat van zijn dochter Maria.

Nu kan men zich de vraag stellen waarom nu precies Wijnendale als machtscentrum werd gekozen. Op deze plaats kwamen alle edelen van Vlaanderen samen om te overleggen en te besturen. Waarschijnlijk is het zo dat Wijnendale en Torhout reeds de traditie van het thing hadden m.a.w. de edelen kwamen sowieso al naar Wijnendale. Het was helemaal geen nieuw gegeven en vermoedelijk werden bestaande tradities verder gezet; het zogenaamde continuïteitsprincipe. De vermelding van een traditie in bijvoorbeeld een manuscript betekent niet het begin van een traditie per se maar veeleer een bevestiging van een bestaande en reeds beleefde traditie. Dit nieuwe inzicht geeft aanleiding om de omstreden etymologie van Wijnendale nog eens onder de loep te nemen en aan te vullen met een nieuwe theorie. Als oudste vermelding uit 1127 is ons “Winendala” bekend. Meestal wordt de naam afgeleid van wijn-dalen aangezien men hier wijn zou verbouwd hebben voor de kasteelheren. Om in de vlakte rond Wijnendale een dal te zien, heeft men wat fantasie nodig. Gysseling (1960) houdt het op een Germaanse oorsprong “Winin dala”, met de betekenis “dal van Wini”. Wie deze persoon was, kan niet achterhaald worden, net als Thorwald van Torhout. We kunnen ons echter niet met deze verklaringen, geboren uit de nood om een verklaring te vinden, tevreden stellen.

We beginnen de nieuwe verklaring met het suffix -dale. Het woord dale mag men niet afleiden van het Nederlandse dal. Er is immers in Wijnendale geen sprake van een dal. Prietze heeft aangetoond dat vele Duitse plaatsnamen met suffix ­–tal helemaal geen geografische betekenis hebben. Hij voert het woord terug op talen, spreken, redeneren of praten. Het Nederlandse woord taal is daarvan afgeleid. Kortom, “dale” kunnen we vertalen als “spreekplaats” of “thing-plaats”.

Het prefix “wijnen” is complexer. Een eerste verklaring voert “wijnen” terug op “wihan”, “heilig”. De volledige naam kan dan vertaald worden als “de gewijde spreekplaats”. Er is echter nog een tweede mogelijkheid. We hebben reeds parallellen tussen Thor en Sint-Pieter vastgesteld. Toch vinden we enkele gebruiken die Petrus verbinden met Odin. In Noord-Friesland kende men het bükenbrennen op 22 februari, de feestdag van Petrus. Het was een lentefeest waarop de schepen terug voor het eerst te water gelaten. ‘s Avond brandde men grote vuren, büken, op de omliggende heuvels. Vrouwen en mannen dansten rond het vuur. Elke danser hield een fakkel, een strowis, in de hand. Ze zwaaiden de fakkels rond en riepen per zwaai Wedke teare of Vike tare. Het betekent zoveel als fakkel brand! In Morsum brandden ze de vuren op de Hilligenhoog, een plaats die vroeger met bomen omgeven was en wijst in de richting van een oud heiligdom. Als andere heuvels worden Wedeshoog, Wedhoog en Winjshoog genoemd. De eerste twee namen hebben direct betrekking op Wodan/Odin. De laatste naam wijst echter ook naar Wodan. De woensdag wordt op Sylt Winjsday genoemd. We kunnen stellen dat de namen Winj en Wodan dezelfde god aanduiden. Op dezelfde dag werd er op Sylt op de dingheuvels een lente- of Petrusding gehouden. Zou het mogelijk zijn dat “wijn” en “winj” terugvoeren op dezelfde woordstam en de Germaanse god Wodan beschrijven? De naam Wijnendale zou dan kunnen vertaald worden als “Wodans spreekplaats”. Eender hoe blijft het thing-karakter in de verklaring van de plaatsnaam behouden. Wijnendale is dus niet meer of minder als de gewijde of goddelijke (Wodan) spreek-plaats, thing-plaats of vergader-plaats waar de wet werd bepaald en recht werd gesproken.

De Jaarmarkt

De “Vita Arnulfi” vermeldt in 1084 voor het eerst de jaarmarkt in Torhout. Vermoedelijk is deze markttraditie echter ouder, mogelijk dateert ze uit de eerste helft van de 11de eeuw want in 1085-1095 laat graaf Robrecht de Fries (1029/1032-1093) op Wijnendale een houten burcht bouwen. Het kasteel is vermoedelijk bedoeld als residentie voor de graven bij de jaarmarkten van Torhout. De burcht blijft in het bezit van de grafelijke familie die er regelmatig verblijft. Graaf Karel de Goede (1083-1127) brengt er een deel van zijn jeugd door. Later wordt het zijn favoriet buitenverblijf.

Tot rond 1260 zijn de jaarmarkten van de Champagne de draaischijf van de Europese handel. Vanaf de tweede helft van de 13de eeuw winnen de Vlaamse steden echter aan belang en reizen de agenten van de grote Italiaanse handelshuizen meer en meer naar Vlaanderen af. De grote bloei van de Vlaamse jaarmarkten waar ook Torhout toe behoort valt dan ook samen met de 13de eeuw, gevolgd door de cyclus van de Brabantse jaarmarkten vanaf de 14de eeuw. Vanaf de tweede helft van de 13de eeuw neemt de betekenis van de markten erg snel af door het toenemend belang van het maritiem transport. Torhout verliest dan ook vanaf het derde kwart van de 13de eeuw alle nationaal en internationaal economisch belang. De jaarmarkt van Torhout was van oorsprong een linnenmarkt, deze werd al eind 14de begin 15de eeuw vervangen door een paardenmarkt.

De traditie van de jaarmarkt annex paardenmarkt hangt wellicht samen met de functie van Wijnendale als thing-plaats. Naast het economische aspect van de jaarmarkt mag men aldus niet het juridische aspect van deze samenkomst niet vergeten. Meer onderzoek naar het verband tussen de jaarmarkt en rechtspraak werd nog niet gevoerd.

De kapel

Reeds in de 15de eeuw werd hier een bedevaartsoord vermeld. Er zijn verschillende verhalen over de oorsprong van de kapel. De huidige kapel zou teruggaan op het kapelletje dat reed stond aangeduid op de Ferrariskaart uit de jaren 1770 al een kapelletje aangeduid. Rond 1865 werd de kapel vergroot in opdracht van de eigenaars van het kasteel van Wijnendale, de familie Matthieu. In 1982 werd het kapelletje mee opgenomen in de bescherming van de omgeving van het kasteel van Wijnendale als dorpsgezicht en in 1998 werd het kapelletje zelf beschermd als monument.

IMG_4706

De meest verspreide legende is een traditionele Marialegende. Het oude Lieve-Vrouwbeeldje werd in heel oude tijden door een vrome hand uitgesneden in hout, en in een klein kapelletje aan een oude eikenboom geplaatst om daar vereerd te worden. Vele jaren gingen voorbij en tal van geslachten baden er een schietgebed tot de gulden Lieve Vrouw, tot eindelijk de dag aanbrak dat de trotse eik zou geveld worden. Niet wetend wat aanvangen met het oude Mariabeeldje bracht men het naar de parochiekerk over die in de vroegere eeuwen nog de kerk van Torhout stad was. De volgende morgen echter vond men tot aller grote verbazing het beeldje terug op de plaats waar men zo pas de put gevuld had na het vellen van de eik. Men dacht eerst dat iemand het beeldje daar terug had gebracht en droeg het opnieuw naar Torhoutkerk, waar men natuurlijk uitleg ging vragen. De priesters en kerkbedienden wisten echter niets anders dan dat men het beeldje veilig had verborgen en dat het ‘s morgens niet meer te zien was. Ditmaal zou men er nog beter voor zorgen en het ergens heel hoog in een onbereikbare nis plaatsen. De volgende morgen was het beeldje echter opnieuw te vinden waar het eerst vereerd geweest was. De inwoners zagen daarin een wenk in van Maria zelf, en besloten om daar een kapel te bouwen aangezien dit de wil van Onze Lieve Vrouw was om op deze plaats vereerd te willen worden. Waarschijnlijk moest de kapel daar gebouwd worden om een bestaande heidense cultusplaats te kerstenen. Het motief van het steeds terugkerende Mariabeeld is helemaal niet uniek en komt in veel sagen rond het stichten van kerken voor.

Sommige bronnen voeren de aanleiding van de bouw van de kapel terug op Maria van Bourgondië, die daar van haar paard zou gevallen zijn. Deze val leidde uiteindelijk tot haar dood. De kapel werd precies op die plaats gebouwd om haar te gedenken. Andere vertellen dat de kapel teruggaat naar Boudewijn Hapken. Hij zou ze gebouwd hebben omdat hij daar een bron had ontdekt tijdens een droge zomer. Volgens nog een andere versie zouden op deze plaats twee kinderen vermoord zijn door struikrovers.

Er bestaat een traditie dat men Onze-Lieve-Vrouw gelukkig nieuwjaar gaat wensen bij de jaarovergang; het wijst op de mogelijkheid dat de rituelen rond midwinter zich aan de kapel hebben overgedragen. Rond de kapel ontstonden tal van wondersagen zoals de volgende. Vele jaren geleden leefde er in Lichtervelde een arme stoelvlechter met een talrijk huisgezin. Veel was er nodig om de talrijke monden te voeden en hen het nodige te geven en de inkomsten waren maar karig. Het kwam zover dat er zwarte armoede geleden werd, doch de man, hoe arm hij ook was, bleef steeds zijn betrouwen op God stellen. Toen na veel ontbering de nood eindelijk een hoogtepunt had bereikt en er praktisch geen uitweg meer was besloot de man op oudejaarsavond de voorspraak te gaan inroepen van de gulden Lieve Vrouwe van Wijnendale om haar te vragen hem werk te verschaffen om zijn kroost het onontbeerlijke te kunnen geven. En zo trok hij bij nacht en ontij de lange eenzame weg op van Lichtervelde naar Wijnendale. Toen in de verte de klok van de Sint-Pieterstoren twaalfmaal tampte in de nacht lag onze stoelvlechter geknield te bidden voor zijn hemelmoeder. Het nieuwe jaar zette hij in met de vrome bede : “Lieve Vrouw, dat mijn werk steeds moge voorzien in de noodwendigheden van mijn huisgezin… “. En vol hoop en betrouwen aanvaardde hij de lange weg terug. Van die dag af heeft het hem nimmer meer aan werk ontbroken, integendeel, hij kreeg er zoveel dat hij zelf een deel aan andere armen kon overlaten. Maar de dankbare man vergat haar niet en wist aan wie hij dat te danken had. Hij sprak er zelfs met enkele vrienden over die zich onmiddellijk bereid verklaarden de verre tocht mee te maken. Sedertdien is rond Wijnendale de gewoonte ontstaan op oudejaarsnacht door de besneeuwde of bevroren velden of door storm en regen midden de eenzaamheid van de nacht op te trekken naar het kapelletje van Wijnendale.

Op het feest van kapelletjesdag, op 25 maart, trekken er velen naar Wijnendale. Deze dag wordt in de volksmond ook wel Onze-Lieve-Vrouwe “terd den tee(n)” genoemd. De benaming “terd den tee(n)” komt van een oud volksgebruik waarbij boerenzoons hun zomerlief hier ontmoetten en een signaal gaven door op de tenen van de geliefde te gaan staan: terd (trap) den tee (teen).

Ondertussen op de naburige Ruidenberg, zit een eenzaam zieltje van een overleden te wachten op gezelschap, zodat ze met zijn twee gezamenlijk de lange tocht naar de hemel kunnen ondernemen. Een opkomend onweer sakkert ondertussen in de lucht, want hoe graag het ook naar de andere zijde van Ruidenberg was geraakt, vóór het feest van Sint-Jan komt het er niet over.

De bron

Naast het kapelletje staat de Roopijpfontein. Reeds op de bekende kaart van Pieter Pourbus (1571) staat deze bron bij het Kasteel van Wijnendale aangeduid. Op de noordwestelijke helling van het Plateau van Wijnendale, ongeveer een kilometer van het kasteel van Wijnendale, zorgt de bron al enkele honderden jaren voor water. De familie Matthieu toonde heel wat interesse voor het juiste gebruik van het bronwater en bouwde op het einde van de 19de eeuw een groot reservoir. In 1883-1884 contracteerde Jules Matthieu de Brusselse ingenieur F. Englebert om een ontwerp te tekenen en de werken voor de bouw te starten. Er werd ook een bronhuisje bij het spaarbekken gebouwd. Dit bakstenen huisje van stenen die ter plaatse werden gebakken, is het meest bekend bij de streekbewoners. Dit torentje op het grondgebied van Ichtegem bevindt zich op het einde van de 20ste eeuw in een lamentabele toestand.

Sinds de late jaren 1960 en vroege jaren 1970 was het water van het bronnetje erg in trek wegens zijn zuiverheid. In 1988 werd het bronnetje afgesloten door de eigenaar J. J. Matthieu de Wynendaele en werd een aansluitende waterleiding doorgetrokken tot de nabijgelegen Zuster Clarastraat. Toch verloor het water zijn zuiverheid. Dit kwam door de overbemesting met te hoge nitraat- en fosfaatgehaltes. Verschillende wonderverhalen van wonderbaarlijke genezingen verbonden zich met de bron en het water; een eigenschap die andere bronnen in de buurt niet hebben. Of de bron verbonden werd met een bepaalde godheid kan niet gezegd worden. Daartoe ontbreken de overleveringen of zijn mij niet bekend. Wel is het zo dat bij cultusplaatsen vaak heilige bronnen voorkomen. De sagen vertellen bijvoorbeeld over bronnen die door een hoefslag van het paard van de godheid ontstaan. Het voorkomen van een geneeskrachtige bron in Wijnendale versterkt ook weer het vermoeden van een cultusplaats.

Verbindingslijnen vanuit Wijnendale en Torhout

Wie Torhout en Wijnendale op de kaart bekijkt, bemerkt dat er drie bijna lijnrechte wegen vanuit het centrum waar de Sint-Pieterskerk staat, vertrekken. De eerste lijn loopt in noordelijke richting naar de Sint-Michielskerk in Brugge. Omgekeerd gaat er een lijnrechte weg naar de Sint-Michielskerk in Roeselare. In de westelijke richting gaat er een weg naar Oostende die echter kort voor deze stad een knik maakt. Trekt men echter de lijn denkbeeldig door komt men uit in kleine, onbeduidende kustplaatsje Raversijde. Vermoedelijk loopt deze lijn in het niets alhoewel de weg vlak langs de abdij van Zevenkote passeert. Trekt men echter de lijn van de kerk van Torhout door over het kapel van Wijnendale, dan snijdt deze lijn de Sint-Michielskerk van Ichtegem, de kapel van de gemeente Sint-Pieterskapelle en de Sint-Laurentiuskerk in Westende. Toeval, misschien. Alleszins is het zo dat de heer van Wijnendale het “patronaat” van de kerk of van de “pastorij” van Westende bezat. Reeds sedert Karel de Grote ging dit recht over op de erfgenamen. Zo zien wij dat in het jaar 1461 een zekere pastoor Vlaminck te Westende benoemd wordt op voorstel van Maria Van Bourgondië, vrouw van Wijnendale. In 1469 wordt Jan van Domsdale pastoor te Westende, opnieuw op aanbod van de heer van Wijnendale.

Wanneer de kerk van Roeselare gebouwd werd, is niet echt bekend. In 1488 was er een stadsbrand die ook de kerk verwoestte. Van Kleef, de heer van Roeselare en Wijnendale, gaf opdracht de kerk te herbouwen in 1497. De laatgotische kerk werd voltooid in 1504. Jan van Kleef was ten laatste vanaf 1485 tot zijn dood in 1504 kastelein en gouverneur van Wijnendale. Het kasteel en de heerlijkheid behoorden toe aan zijn vader, Adolf van Kleef.
De parochie Sint-Michiels in Brugge heeft zeer oude wortels. Ze bevindt zich op een oud Karolingisch domein “Weinebrugge”, dat was afgesplitst van het oorspronkelijke koninklijke domein van Snellegem. De “kerk van de H. Michaël in Weinebrugge” (in 1863 gesloopt) is dan ook al rond 800 opgericht. De etymologie van Weinebrugge laat zich wellicht verbinden met die van Wijnendale. Vanuit Weinebrugge is de Sint-Salvatorskerk in Brugge gesticht, wellicht nog in de negende eeuw. Door Sint-Michiels loopt een heilige lijn richting Stonehenge en eindpunt Lundy op 51°18′. Deze lijn werd ontdekt door de astronoom Kaminski en noemde deze een “Sternstrasse 1. Ordnung”. Op deze lijn komen verder Canterburry op 51°28′, Sint-Niklaas op 51°17′, Grobbendonk (menhir van Eisterlee) op 51°11′, Kasterlee op 51°14′, Poederlee op 51°13′, Odilienberg op 51°08′, Roermond op 51°11′, Gudensberg (Odenberg) op 51°18′ en het heiligdom in Wormbach op 51°17′ in aanmerking.

Kaminski1

Sint-Michiel is een heilige die vele aspecten van Wodan/Odin heeft overgenomen. Vooreerst zijn er in Vlaanderen tal van Sint-Michielskerken. Te Leuven werd er kerk gebouwd op de plaats waar een altaar van Wodan stond. In Antwerpen staat de Sint-Michielskerk op de resten van een oude Marstempel. Heidense heiligdommen bevonden zich vaak op heuveltoppen. Ook deze werden omgevormd tot kerken of kapelletjes. Over het algemeen kunnen we aannemen dat de meeste, oude Michaelskerken en de talrijke Michaelsbergen oorspronkelijk een heidense, cultische oorsprong hadden, uitzonderingen niet te na gesproken. Gisela, de dochter van de Westfaalse graaf Hesse, bouwde in het jaar 820 in het dorp Evingerode een kerk voor de heilige Michael6. In de buurt lag Godenhusen en hier ontstond het klooster Michaelstein. Nabij Gudensberg bevindt zich in de hierboven reeds vermelde Odenberg Karel V. Zijn paard sloeg er met zijn hoef een bron. Daar werd een kerk gewijd aan Sint-Michiel gebouwd. Op de Heiligenberg, nabij Heidelberg, zijn resten gevonden van een basiliek van de heilige Michael. Een inscriptie vermeldt de naam Merkur ofwel de Romeinse interpretatie van de naam Odin.

Nu ligt Torhout of Wijnendale iets zuidelijker dan deze lijn maar ook door Torhout loopt een lijn parallel aan de lijn door Sint-Michiels. Als men door de kerk van Torhout een horizontale lijn trekt, dan snijdt deze lijn in oostelijke richting precies de Sint-Amandskerk in Sint-Amandsberg7. Beide liggen op 51°03. De kapel van Wijnendale ligt met een te verwaarlozen kleine afwijking op 51°04′. In de westelijke richting worden de Sint-Niklaaskerk en de Sint-Walburgakerk van Veurne ook op 51°04′ gesneden. Zoals bekend is Sint-Niklaas een hypostase van Odin, net als Sint-Michiel. Walburga is dan op haar beurt een hypostase van de echtgenote van Odin.

Zoals aangegeven werden de relikwieën van Donatius vanuit Reims naar het klooster in Torhout gebracht. Reims ligt op de lijn Sint-Niklaas-Reims-Montpellier.

Zoals zoveel in de geschiedenis kan ook dit artikel geen onomstotelijke bewijzen leveren dat Torhout en Wijnendale daadwerkelijk een cultus-centra waren. Alleszins is het zo dat heel veel indicatoren wel in die richting wijzen en het bijna aannemelijk maken. Alle argumenten klasseren als toeval, is mogelijk maar zou duidelijk getuigen van slechte wil. Ik hoop duidelijk gemaakt te hebben dat de betekenis van Torhout en Wijnendale in voorchristelijke tijden veel groter was dan tot nu toe aangenomen.

Addendum

De naam Wijnendale is echter niet beperkt tot West-Vlaanderen. In de gemeente Winnenden in Duitsland staat het “Schloss Winnenthal”, een commanderij van de Duitse Orde die in 1291 in een oorkonde vermeld wordt. Deze gemeente was toentertijd een belangrijk centrum. In Winnenden had Keizer Friedrich I volgens een oorkonde uit 1181 zijn woonplaats. Het ligt voor de hand dat ook deze plaats een “heilige ding-plaats” geweest moet zijn. Er is echter nog meer te vinden in Duitsland. In de buurt van Xanten ligt de burcht Winnenthal. In de 14de eeuw was deze burcht eigendom van de graven van Kleef. Op 24 juni 1420 wordt het de verblijfplaats van Maria van Bourgondië die volgens de overlevering de dood vond door in een val in het West-Vlaamse Wijnendale. Het ligt voor de hand om in Winnenthal en Wijnendale dezelfde etymologische oorsprong te zien. Wat het West-Vlaamse Wijnendale met Winnenthal in Xanten verbindt is dezelfde breedtegraad. Wijnendale ligt op 51°04′ en de burcht Winnenthal op 51° 36′. Het verschil in afstand is echter significant en Wijnendale en Winnenthal liggen niet op een parallelle lijn met de lijn op 51°11′. Men zou zowel het gemeenschappelijke bezit van beide burchten door de graven van Kleef als toeval kunnen afdoen, maar ik vermoed dat er geen rook is zonder vuur en dat er verder, diepgaand onderzoek nodig is om het verband tussen Wijnendale en Winnenthal uit te spitten. Bij mijn weten heeft nog tot nu toe niemand het verband tussen Wijnendale en Winnenthal gelegd, laat staan onderzocht.

Een bijkomende etymologische verklaring bestaat erin om Wijnendale of Winnenthal af te leiden van wini, vriend, zoals in de mansnaam Winfried. De naam kunnen we dan verklaren als “de spreek-plaats [samenkomst] van de vrienden [bekenden, leiders]”. Ook hier is het onzinnig om “dal” te interpreteren als een geografische eigenschap want het “dal van de bekenden” is ten eerste een zeer vreemde benaming en strookt ten tweede niet met de geografie in Wijnendale.

Bibliografie

  • Haelewyn, R., Slot en Heerlijkheid Wijnendale, Drukkerij/Uitgeverij “De Oude Thouroutenaar” – Torhout, 1959.
  • Kaminski, H., Sternenstrassen der Vorzeit, Bettendorf, 1995.
  • Topper, U., Die “Grosse Aktion” – Europas erfundene Geschichte, Grabert Verlag – Tübingen, 1998
  • Illig, H., Das erfundene Mittelalter, Der Econ & List Taschenbuch Verlag – München, 1998
  • Prieße, H. A., Das Geheimnis der Deutschen Ortsnamen, Gebrüder Hartmann Verlag – Hannover/Linden, 1929
  • Wolf J. W., Beiträge zur deutschen Mythologie, Band 1/2, Dieterichsche Buchhandlung – Göttingen, 1852/1857
  • Mannhardt, W., Die Götter der deutschen und nordischen Völker, Heinrich Schindler – Berlin, 1860
  • Debrabandere, F. / e. a., De Vlaamse gemeentenamen, Davidsfonds Uitgeverij – Leuven, 2010.
  • De Inventaris van het Bouwkundig Erfgoed, http://inventaris.vioe.be/dibe/geheel/22116
  • Kerknet, http://www.kerknet.be/federatie/6155/content.php?ID=12882
  • Die riddere metter mouwen, http://www.dbnl.org/tekst/_rid001ridd01_01
  • Bosreservaat Wijnendalebos, http://www.inbo.be/files/bibliotheek/09/171909.pdf

Leave a comment